Ga naar de inhoud

Autisme

Autisme Spectrum Stoornissen

Door Claudia Emck
Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (18-1-2017)

Het is bekend dat mensen met autisme spectrum stoornissen (ASS) ook (psycho)motorische problemen kunnen hebben, oftwel: het bewegen gaat anders dan bij mensen zonder autisme (Emck 2011, 2012, 2014). Het valt bijvoorbeeld op dat mensen met ASS wat houterig of vertraagd bewegen. En het looppatroon van kinderen met ASS is minder vloeiend dan dat van hun leeftijdgenoten (Ooteman et al, 2015). Ook is de houdingsregulatie bij mensen met ASS meer afhankelijk van visuele informatie dan bij mensen die geen ASS hebben. Het blijkt bijvoorbeeld dat kinderen met ASS dan meer zijwaartse bewegingen vertonen en minder stabiel staan als zij de ogen sluiten (Stins et al. 2015). Uit ander onderzoek (Emck, 2011, 2012, 2014) komt naar voren dat de grof motorische vaardigheid van kinderen met ASS minder goed ontwikkeld is, waardoor zij problemen kunnen hebben met deelname aan sport en spelactiviteiten op school en in de vrije tijd. Doorgaans hebben kinderen met ASS ook een lage motorische competentiebeleving, oftewel hun zelfvertrouwen bij deelname aan bewegingsactiviteiten is gering. Kinderen met ASS participeren dan ook minder in fysieke activiteiten dan hun leeftijdgenoten en hun fysieke fitheid is vaak laag. Een en ander kan leiden tot een inactieve leefstijl in de volwassenheid met bijbehorende gezondheidsrisico’s.

Hoewel bewegen voor mensen met ASS dus extra moeilijkheden met zich mee kan brengen, blijkt dat bewegen juist ook gunstige effecten heeft. Dit is gebleken uit diverse onderzoeken die besproken worden in de reviews van Lang et al. (2010) en Sowa & Meulenbroek (2012).

In het review van Lang et al (2010) worden 18 studies besproken waarin het effect van verschillende vormen van bewegen op mensen met ASD onderzochten. De leeftijd in de studies varieerde van 3-41 jaar. De studies betroffen onder andere buiten joggen of hardlopen, zwemmen, krachttraining, lopen op een lopende band, fietsen, rolschaatsen, sneeuwwandelen en individuele spierversterkende en strekoefeningen.
De bewegingsprogramma’s hadden gunstige effecten op het gedrag, de cognitie én de fysieke fitheid. De effecten op gedrag bestonden vooral uit een afname van stereotype gedragingen (dwangmatige bewegingen) en agressie, daarnaast bleek dat ook het taakgerichte gedrag op school of in de werksituatie verbeterde. Ook bleek dat zware fysieke inspanning effectiever was dan lichte inspanning.

Sowa en Meulenbroek (2012) bekeken 16 studies waarbij gestructureerde bewegingsactiviteiten individueel of in een groep werden aangeboden. Het betrof daarbij zwemmen, joggen, paardrijden, fietsen, krachttraining, wandelen en diverse oefeningen. Er werd gekeken of de programma’s effect hadden op drie domeinen: motorisch, sociaal en communicatief functioneren. Joggen en zwemmen waren de meest voorkomende vormen van beweging.
Over het geheel leidden de bewegingsprogramma’s tot 37.5% positieve gedragsverandering, waarbij de deelnemers meer profiteerden van individueel dan van groepsactiviteiten. Echter, er waren geen studies naar teamsporten zoals voetbal of volleybal.

Bronnen:

Onderwerpen